Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [11]Hebben dan alle werkers der ongerechtigheid geen kennis, die mijn [12]volk opeten, [alsof] zij brood aten? [13]Zij roepen den HEERE niet aan. 11. Anders, weten dan alle werkers der ongerechtigheid niet, die mijn volk opeten, [alsof] zij brood aten, [dat] zij den Heere niet aanroepen? of, [gelijk sommigen] hebben, enz. die mijn volk opeten? zij eten brood [en] roepen den Heere niet aan. 12. Dat is, onbeschroomd, met onrecht en geweld van lijf en goed beroven, Verg. Ex.22:25; Micha 3:3, en hfdst.79 vs.7. 13. Alsof zij zeide: Daar schort het deze booswichten, dat zij met den Heere niet willen te doen hebben; daarom is hunne straf zeker en gereed, gelijk volgt.